Over vogels schrijven bevalt me altijd wel, maar een stukje mogen schrijven over de brandgans (Branta leucopsis) verheugt me enorm. Want het is met ruime voorsprong mijn favoriete gans; op de tweede en derde plaats, op enige achterstand weliswaar, volgen in mijn top drie dan de rotgans en de roodhalsgans. Heeft het er wellicht mee te maken dat ze alle drie behoren tot het geslacht Branta, de zwarte ganzen? Ik weet het niet, de ook tot dit geslacht behorende Canadese gans kan me nou net weer minder bekoren. Heeft het te maken met de combi van geringe grootte en een leuk geluid? Waarschijnlijk is dat wat ze voor mij een hoge aaibaarheidsfactor geeft. Van die volgens mij altijd veel te hard gakkende grauwe ganzen kan ik nou niet zo in bekoring raken. Wel dus van die compacte brandgansjes, met hun lengte van 60-70 centimeter en een spanwijdte van ongeveer het dubbele daarvan. Deze vogel is ook altijd in het veld en in de lucht zo lekker gemakkelijk te determineren vanwege die mooie opvallende witte kop, omzoomd door veel zwart en met zo’n koket zwart snaveltje dat meestal met een leuk frivool eyelinerstreepje mooi verbonden is met het oog. Ze lopen en staan altijd zo stoer rechtop, met een soort van onverschrokkenheid. Of ga ik nu in mijn lyrische exposé voor de objectieve lezer toch wel wat te ver?
Daarom nu nog maar wat feitjes. De brandgans nestelt vooral rond de poolcirkel, maar de laatste 30 jaar broedt een steeds groter aantal ook in Nederland. Dat zijn er nu al zeker 8000 paartjes per jaar. Ook het aantal brandganzen dat in ons land overwintert groeit gestaag; ondertussen zijn dat er al zeker 300.000. Vooral de populatie van Nova Zembla schijnt bijna in zijn geheel in Nederland te overwinteren. Ze trekken met de vorstgrens mee naar zuidelijker regionen, doorgaans in groepen van meerdere families bij elkaar. Het merendeel belandt op of in de nabijheid van de kusten van Ierland, Schotland, Duitsland en Nederland. Ze broeden de drie tot zeven eieren in 3,5 week uit. Wat betreft hun huisvestingseisen valt op dat ze van oorsprong iets hebben met onherbergzame gebieden boven of rond de poolcirkel, maar dat ze in Nederland toch ook die eerder al genoemde onverschrokkenheid tonen door regelmatig te gaan broeden op kale eilanden, dus zonder al te veel dekking en bescherming tegen de elementen en belagers. Zoals bij ganzen gewoon is eten ze veel gras, ook zeegras, mossen en ander groen. Maar wat me opviel bij het opzoeken van informatie over deze vogel is dat ze ook veel zaden blijken te nuttigen, en dat is nou net weer heel bijzonder voor een gans.
Tekst en foto: Bert Roelofs