Inloggen

banner 3origineel20170118

bannerslangenarend

Er zijn van die zaken waar ik als vogelaar toch danig van de leg van kan raken. Zo is daar de goudvink (Pyrrhula pyrrhula), waar ik zelf helemaal niets goudkleurigs aan kan ontdekken, terwijl er ook een mooie goudgekleurde vink bestaat, maar die is gemakshalve appelvink genoemd. Wie het snapt mag het zeggen.

De ongeveer 14 tot 17 centimeter grote goudvink wordt door Engelstaligen “stierenvink” (bullfinch) genoemd, waarbij verwezen wordt naar de stevige, gedrongen bouw met de dikke stierennek van deze vink.

Hoewel de goudvink in Nederland een algemene broedvogel en standvogel is, moet ik eerlijkheidshalve toch bekennen dat ik pas onlangs deze vink voor het eerst heb mogen zien en kunnen fotograferen.

Ik schaam me overigens niet voor deze bekentenis, want overal in de boeken is leesbaar dat het een schuwe vogel betreft, die bij voorkeur een verborgen leven leidt in bosrijke gebieden met een dichte ondergroei, waarbij ze zelden ver uit de dekking komen en ook weinig beweeglijk zijn.

goudvinkBR

Je hoort ze dan ook eerder dan dat je ze ziet, maar erg luidruchtig zijn ze nou ook weer niet. Het is dan ook geen toeval dat ik ze pas zag toen ze door eetlust gedwongen het winterse bos moesten verlaten en in een stadspark eerst de laatste vruchten uit de struiken haalden en daarna de zachte blad- en bloemknoppen begonnen te verorberen, een voorkeur die ze vooral bij kwekers van fruitbomen weinig geliefd maakt. Verder voeden ze zich zowel met zaden en pitten als met insecten en larven. Hun stompe ronde snavel maakt het oppikken van zaden van de grond nagenoeg onmogelijk. De insecten zijn vooral bestemd als voedsel van hun jongen.

In het fraaie uiterlijk van deze soort is een duidelijk kleedonderscheid tussen de seksen zichtbaar.

Het mannetje is het meest kleurrijk, met oranje-rode onderdelen en zwarte, blauw-grijze en witte bevedering.

Het vrouwtje is weliswaar meer bedekt gekleurd met haar bruinige rug, maar de zwarte kop en roze-rode onderzijde geven ook haar een kleurenrijkheid die veel van haar seksegenoten van andere soorten niet hebben. Beide seksen hebben een korte, dikke, zwarte snavel. In de vlucht valt de witte stuit duidelijk op.

In de door mij geraadpleegde bronnen kwam ik als saillant detail tegen dat het mannetje en vrouwtje goudvink het gehele jaar bij elkaar zouden blijven, wat bij andere vinkensoorten niet zo gebruikelijk is. Vanaf eind april wordt er gedurende een kleine twee weken gebroed op doorgaans 4 of 5 eieren, waarbij het mannetje zijn vrouwtje voedt. De jongen worden daarna door beide ouders verzorgd en vliegen na ongeveer twee weken uit. Vaak hebben goudvinken twee broedsels per seizoen.

Zoals gezegd is ‘onze’ goudvink een standvogel; in sommige winters kunnen ook goudvinken uit noordelijker streken tijdelijk afzakken naar onze contreien, waarbij vooral onze duingebieden in trek zijn als verblijfplaats. Een aantal van deze Scandinavische vogels trekt soms nog verder zuidwaarts door.

Ter afsluiting mijn appelsap-ezelsbruggetje: de ‘Goudappeltjevink’ koppelt het goud aan de appelvink.

 

Tekst en foto: Bert Roelofs