Ransuil. De ransuil wordt ruim 30 centimeter (31-38) groot en heeft een spanwijdte van 85-100 centimeter. Ze wegen twee tot ruim drie ons. Het lijf is met de bruine rug met lichtere vlekken en de lichtere wat gestreepte onderzijde zowel van boven als van onderaf prachtig gecamoufleerd. Ook hun hoge mate van onbeweeglijkheid draagt eraan bij dat je ze gemakkelijk compleet over het hoofd ziet. Maar als je ze dan eenmaal in beeld hebt zijn ze onmiskenbaar, vooral vanwege de kop. Die opvallende halve schotels aan weerszijden van het gezicht waarmee ze geluid naar de oor-openingen aan weerszijde van de kop leiden en die parmantige koppluimen boven op de kop (verwarrender wijze ook wel ‘oor’pluimen ge-noemd) zijn typerend voor deze uil. De ransuil komt in geheel Europa voor, behalve blijkbaar in IJsland; ik vermoed dat de oceaan een natuurlijke barrière vormt. Ook leven ze in Azië en de zuide-lijke helft van de Verenigde Staten en Canada. Ze komen dus voor in een brede band op het noordelijk halfrond, begrensd door Noord-Mexico en Noord-Afrika. Doorgaans blijven onze broedvogels gewoon in Nederland en zakken Noord-Europese vogels een stukje af naar onze streken om te overwinteren. De Nederlandse populatie laat helaas al geruime tijd een neerwaartse trend zien, waarbij een aantal factoren een rol spelen: zo zijn er minder verlaten nesten van kraaiachtigen om in te nestelen, is het vangen van muizen moeilijker door vergrassing van de bosbodem en zijn er beduidend meer haviken, die er niet voor terug deinzen zich te vergrijpen aan een ransuil.
Uilen boeiden me als kind al. Zo kocht ik voor mijn moeder als souvenir van een brommertocht naar Valkenburg een stenen ransuil op ware grootte; helaas kwam de uil niet zonder kleerscheuren aan, want op de terugweg bedacht ik me bij Den Bosch spontaan even met bromfiets en al een uiltje te kunnen knappen in een sloot en knapte het uiltje helaas zijn rechter pluimpje. Maar in het wild had ik nog nooit een uil gezien. Tot die gedenkwaardige dag eind oktober 2008, een eerste kennismaking met een echte Asio otus die me nog helder voor de geest staat. Tijdens een wat druilerige excursie in het kader van de vogelherkennings-cursus op het terrein van de waterleidingmaatschappij bij Loenen hoorde ik, zui-ver bij toeval natuurlijk, twee van de excursieleiders smiespelend zeggen ‘ze zitten weer met zijn allen in die boom vooraan de ……..laan’, nadat iemand een in een boom zittende buizerd feilloos fout had benoemd als ransuil. In de pocket. Meteen na de excursie snel doorgereden naar genoemde blijkbaar ‘geheime’ lo-catie en na enig zoeken vond ik ze, met zijn zevenen, voor zover ik kon nagaan. Over en weer verbazing. Blijkbaar stond ik daar in een gestage regenstroom zo appelig de boom in te kijken dat een passerende automobilist stopte om te in-formeren of het wel goed met mij ging. Tja, wat zeg je dan? En die ransuilen zaten mij dood gemoedereerd aan te kijken met die bijna hypnotiserende grote oranje ogen. Pas na zo’n anderhalf uur toog ik tot op het bot nat en verkleumd, maar van binnen diep verwarmd huiswaarts. Sindsdien heb ik ze daar wel vaker gezien en ook op andere zogeheten roest (lees ‘rust’) plekken, waar ze zich van-af het najaar vaak groepsgewijs ophouden, overdag slapend dicht tegen de stam, om vanaf het schemer in omringende open landschap en tuinen te gaan jagen op muizen en kleine vogeltjes. Ook zag ik eenmaal een ransuil op de pier van IJ-muiden, waarover ik al eerder verhaalde in de Korhaan.
Tekst en foto: Bert Roelofs