Inloggen

banner 3origineel20170118

bannergrotebontespecht

r

geoordefuut
INLEIDING
 Al weer sinds 1998 maakt de VWG jaarlijks een reis naar het buitenland om ook andere vogelsoorten in hun habitat te kunnen zien. De eerste jaren waren de bestemmingen voornamelijk westerse landen zoals  Zweden, Duitsland, Frankrijk, Spanje, Griekenland en Turkije. Sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie werden de voormalige oostblok-landen steeds makkelijker te bereizen. Daar zijn nog volkomen ongerepte gebieden waar alleen de natuur de baas is. Daarom heeft de VWG inmiddels reizen gemaakt naar Polen, Hongarije, Roemenië,  en Bulgarije. Voor 2018 viel de keuze op Estland. 
 
 
WAT WETEN WE VAN ESTLAND
Estland is het kleinste land van de Baltische staten. Het heeft  1,2 miljoen inwoners; men spreekt er Ests een lastige aan het Fins verwandte taal. Het is sinds 1991 zelfstandig en werd in 2011 lid van de EEG. Er zijn drie grote steden met moderne bedrijvigheid (“ the silicon valley of the north”). Het platteland kent kleinschalige landbouw en bosbouw (ontbossing gaat nu hard). Naast de boerderijtjes - vaak in heel frisse kleuren beschilderd - en schuren staan prachtig gevormde stapels gekloofd hout voor de verwarming in de winter.
Het land is vlak; de hoogste berg is 318 m. Het heeft een lange afwisselende kustlijn met honderden eilanden waarvan er maar een paar permanent bewoond zijn. De Baltische kust is een belangrijke migratieroute; twee maal per jaar trekken er miljoenen vogels langs. In het binnenland zijn grote, vrijwel ondoordringbare wouden met beren, wolven, lynxen, herten, elanden en bosvogels waaronder uilen en spechten. Verder zijn er vele meren en laagveengebieden, elk met hun eigen flora en fauna. Er heerst een zeeklimaat; ’s winters is het wel steenkoud en stijgt het kwik  nooit boven nul (i.v.m. wind en kou hebben de ramen zelfs driedubbel glas), en ‘s zomers is het gemiddeld iets boven de 20 C. Het voorjaar, de overgang van winter naar zomer, begint eind maart en duurt tot half mei. Het kan dan verschrikkelijk nat zijn; die periode wordt wel “het vijfde seizoen” genoemd. De Oostzee is ondiep, kent weinig eb en vloed en de dagen worden snel langer, waardoor het water in korte tijd opwarmt. Het smeltende zeeijs vormt muren van kruiend ijs op de stranden, maar eind mei kun je al in de Oostzee zwemmen. In mei is er door de snelle opwarming een explosie van muggen. Door de noordelijke ligging lengen de dagen  snel; in mei gaat de zon al om vijf uur op en om tien uur onder.
 Estland heeft een zeer bewogen geschiedenis. De oorspronkelijke  bewoners, Kunda’s en Narva’s, werden  rond het jaar 700 “bezocht” door de Vikingen (Denen en Zweden), die hen tot 1200 overheersten. De Denen hebben de streek de naam Estonia gegeven. Rond 1200 kwamen de Zwaardbroeders, een Duitse geestelijke ridderschap, die de bevolking tijdens de “Noordelijke Kruistochten” met geweld kerstenden. Het noordelijk deel bleef Deens, het zuiden werd Duits. In 1550 namen de Zweden het noordelijk, en de Polen het zuidelijk deel in. Na de Noordse Oorlog in 1770 kwam het onder Russische heerschappij. De Duitse cultuur en taal bleven wel bestaan; de Baltische Duitsers waren landeigenaren en vormden de elite. De oorspronkelijke bewoners leefden op het platteland als lijfeigenen en keuterboertjes, en in de steden vormden ze de onderklasse. De Duitse elite hield relaties aan met de tsaren,  en Estland werd verdeeld in twee provincies van het tsaristische Rusland. In de tweede helft van de negentiende eeuw, ontstond er enig Ests nationalisme. Na een uiterst roerige periode werd Estland na W.O.-1 een zelfstandig land. Die zelfstandigheid was maar relatief want de Russen bleven grote invloed houden. Uit angst dat de Duitsers in 1940 de Baltische staten zouden innemen, deden de Russen dat. Na opzegging van het Ribbentrob/Molotov-verdrag in 1941  veroverden de Duitsers de Baltische staten weer op de Russen. De Russen hadden zó huisgehouden middels moordpartijen, uitbuiting en deportaties dat een deel van de bevolking voor de Duitsers koos. Helaas waren ze daarmee niets beter af, want onderdrukking, willekeur, moordpartijen en deportaties waren aan de orde van de dag, met name onder de Joodse bevolking. Na W.O.-2 werd Estland als Sovjet-republiek ingelijfd. De Sovjets brachten weinig anders dan armoe en terreur; ze knechtten de bevolking en grote gebieden werden als militair oefenterrein gebruikt. Het lot heeft een macaber spel met de Esten gespeeld. Er zijn maar weinig volken die zo lang en zo hevig overheerst en onderdrukt zijn. Het moet een onvoorstelbare bevrijding zijn geweest toen Estland in 1991 eindelijk een  zelfstandige natie werd.
 
Nog steeds vormen de Russen, destijds door Stalin naar  naar Estland “gestuurd”, een groot gedeelte (30%) van de bevolking. Het is begrijpelijk dat Estland het Ests als enige officiële taal heeft gekozen. De Russen blijken niet erg bereid zich aan te passen en de taal te leren, maar ze willen om economische redenen (vnl. uitkeringen en pensioenen) ook niet terug. Ze vormen de onderklasse van de maatschappij met hoge werkeloosheid, drugsgebruik en criminaliteit. Hun kinderen moeten op school wel Ests leren , dus hopelijk kan daarin mettertijd de oplossing van de problemen liggen.                             
 
Ondanks alle onderdrukking waren de Esten wel altijd behoorlijk ontwikkeld, en heeft het land, met name op cultureel gebied, vele beroemdheden voortgebracht. Dank zij hun goede scholing konden ze zich, na hun onafhankelijkheid, economisch snel ontwikkelen met name in de IT-sector. Er zijn maar een paar grote steden. De hoofdstad Tallin heeft een interessante, in Jugendstill gebouwde, binnenstad. Het in het oosten gelegen Tartu heeft ook een historisch centrum, maar doet nog steeds erg Russisch aan; het hoofdkwartier van de KGB was daar gevestigd!                                                                                                                                                                             
Grote delen van het land waren militair oefenterrein, waardoor de burgers er geen vrije toegang hadden. De vogels hebben wel altijd de vrijheid gehad te komen en gaan, waar en wanneer ze maar wilden. Zij konden de beste plekken uitzoeken om te nestelen, of ze maakten, tijdens de trek, een stop in Estland om bij te vetten en het juiste tijdstip af te wachten om naar hun broedgebieden te gaan. Estland heeft vele ongerepte natuurgebieden met honderden vogelsoorten, en daarom leek het een prachtige bestemming voor ons vogelaars.
 
 
VOORBEREIDING
Voor de planning moesten wat hobbels genomen worden. De eerste vraag was in welke periode we zouden gaan. Immers; steenkoud en bevroren tot eind maart, dan het korte voorjaar met regen en modder, en dan weer regen en muggen, in de loop van mei overgaand in de zomer. Na april is het hoogtepunt van de trek voorbij; al het groen loopt uit, waardoor het waarnemen veel lastiger wordt. Onze timing van 1 tot 8 mei was een grote gok, maar bleek perfect; nauwelijks nog regen en nog nauwelijks muggen; de trek nog in volle gang en zelfs aangename temperaturen tot boven de 20 C.
 
Het bespreken van hotels en busjes is ook wel eens soepeler verlopen; de mensen zijn van zeer goede wil, maar het “management” heeft nog wel de oude communistische cultuur: “Op de dag van de arbeid wordt niet gewerkt!” Echt op het laatste nippertje kwam het toch weer allemaal voor elkaar. Na de record-deelname vorig jaar van 60 VWG-ers naar de Extremadura, hadden zich nu 48 leden aangemeld.
 
Er zijn drie gebieden die voor vogelaars het meest te bieden hebben. Ten eerste de lange grillige kust, met kliffen en baaien maar ook  met brede zandstranden. Hèt gebied om allerlei zeevogels te zien die op trek zijn. In het binnenland zijn er vele meren en laagveengebieden, en ook nog zeer uitgestrekte wouden. De beste vogelgebieden liggen langs de noordkust, de westkust, en in het oosten langs de grens met Rusland.  Miljoenen vogels trekken elk voor- en najaar langs de Baltische kust zoals duikers, jagers, sterns, toppers, stellers, eiders, ijs-en zee-eenden, kol-, riet-, brand- en dwergganzen, zwanen, zaagbekken, futen etc. etc.  In de binnenlanden en in het oosten liggen plasdrasgebieden, met overal kraanvogels en  steltlopers, en grote bosgebieden met o.a. vliegenvangers, fitis, fluiters, en vele roofvogelsoorten.
In de planning hadden we dan ook excursies in elk van die drie gebieden opgenomen. Iedere  dag koos elke groep zijn eigen route en bestemmingen in het gebied waar we zaten. In dit verslag kan alleen maar een route beschreven worden, waarlangs de bezochte bestemmingen lagen. De lezer kan onze reis dan zelf op de kaart nakijken. Van de landschappen en waarnemingen kan alleen een impressie gegeven worden. 
 
 
OP WEG, Dinsdag 1 MEI.
 Natuurlijk weer erg vroeg in de ochtend, checkten we in voor de vlucht naar Tallin met tussenstop in Frankfurt. Behalve dat een paar koffers nabezorgd moesten worden verliep alles voorspoedig en gingen we rond twee uur op weg naar de eerste bestemming, het Baltic Hotel Promenaadi in Haapsalu, 150 km van Tallin. Tijd genoeg dus om onderweg te vogelen. Opdat we elkaar niet in de weg zouden zitten, waren onze acht busjes weer in groepjes van twee verdeeld. Op 20 km van het vliegveld (weg nr 11) moest je, vlak na Jalgimae, al kiezen. Ofwel voor de noordelijke aanvliegroute (weg nr 17) via Keila, of voor de zuidelijke (weg nr 9) via Risti. Over de noordelijke route ga je, vlak voor Kuijoe, richting Hindaste. Je rijdt dan door de verwilderde weilanden van de cooperatieve boerderijen (kolchozen), die daar vroeger waren.  Roofvogels zoals  buizerd, zee- en visarend hoog in de lucht. Boven of in het veld allereerst een groene specht, en uiteraard kraanvogels, en verder veldleeuwerik, geelgors, kneu, tapuit, bonte kraai, ooievaars, grutto’s, en er zitten zelfs korhoenders (niet gezien). Op de zuidelijke route sla je bij Risti af voor een rondje Marimetsa, een bosachtig gebied  waar je sijs, (drieteen)specht, (taiga)boomkruiper, en steenarend kunt zien. Weer wat verder kun je bij Palivere zowel rechts- als linksaf slaan om door de velden en bossen richting Haapsalu te gaan.
 
Die eerste middag kregen we al een behoorlijke indruk van de rijkdom van landschap en fauna, maar een aangename  verrassing was het hotel. Het lag op de oostelijke helft van een landtong die in het midden gesplitst wordt door een binnenzee. Receptie en eetzalen bevinden zich in het hoofdgebouw, en de slaapkamers in een lange aanbouw. Elke slaapkamer had uitzicht op de Haapsalu Baai. Vanaf je balkon kon je de zee- en visarenden heen en weer zien vliegen, en vlak voor het hotel was het een wirwar van visdieven, kokmeeuwen, knobbelzwanen, krakeenden, toppers, grote zaagbekken, en op de kant oeverlopers. Er zat zelfs een noordse stern op de vlonders.                                                                                   
 
Ondanks een wat klungelige ontvangst bij de receptie was de bediening in de bar en het restaurant uitstekend. Het Estse biertje ( nou ja biertje; de “A le Cock” of  “Saku” zat in wel erg grote flessen) viel goed, en de lokale neut “Vana Tallinn”(nou ja lokaal; een mengsel van rum, specerijen en citrus) was voor de liefhebbers ook niet te versmaden.                                   
 
De lange eerste dag sloten we af met een “eenvoudige doch voedzame maaltijd”. De meesten gingen vroeg naar de kamers, maar sommige “bevlogenen” gingen na het eten nog wat in de omgeving vogelen; het wordt immers pas tegen tienen donker. 
 
 
DE TWEEDE DAG, Woensdag 2 MEI.
Eigenlijk de eerste volle dag vogelen; de meesten kozen het gebied ten noorden van Haapsalu. Eerst een kleine 10 km oostwaarts  richting Tallin, en dan bij Linnamae linksaf. Er zijn dan meerdere wegen die naar het noordelijkste punt bij Dirhami/Spitami leiden. Allemaal mooie routes. Soms door bosachtig gebied, waar we een witrugspecht zagen; dan weer langs vennetjes met steltlopers als groenpootruiter en poelruiter. Eén groep zag midden op de weg zelfs een houtsnip. Wat verder van de weg af zo nu en dan een meer (of ondergelopen land?)  met grote groepen dobberende eenden en ganzen en daarboven indrukwekkende zwermen vogels, voornamelijk ganzen.
Aangekomen bij Dirhami heb je een uitzicht naar het noorden over de kustlijn tot Spitami. Daar ligt het meest westelijke punt, “Poosaspea Neem”,  waar de kustlijn een hoek naar het oosten maakt. Dirhami is niet meer dan een vissershaventje met een parkeerplaats en een bezoekerscentrum, waar de visjes te drogen hangen. Het haventje ligt achter een kade, die een kunstmatige baai vormt, waar de boten afgeschermd van de zee liggen. Aan het eind van de kade loopt  een pier de zee in. Vanaf de kade heb je een prachtig uitzicht op het haventje en het land er achter. In het water ijseenden, wintertaling, brilduiker e.d. ; boven het land zagen we zwarte wouw en blauwe kiekendief jagen. Verderop in de baai zaten wat aalscholvers op de rotsen te drogen. Vanaf de pier kun je uren over zee kijken, niet alleen om alle soorten “drijfsijsjes” zoals eiders, toppers, middelste en grote zaagbekken, bergeenden, ijseenden, roodkeelduikers, maar ook om wat er allemaal vliegt en voorbijtrekt  zoals  reuzensterns.  Met name de indrukwekkende vluchten van, niet overdreven, duizenden zwarte zee-eenden waren onvergetelijk.
Vlak voor de parkeerplaats ligt links een bos dat tot aan zee loopt. Een leuke wandeling met kans op (zwarte) spechten, boomleeuwerik, noordse boszanger, zwarte roodstaart, sijs, tapuit, roodmus, en zelfs kruisbekken. Op de met keien bezaaide oevers zie je strandlopers en plevieren  rondtrippelen. 
Dirhami is net als Den Helder; je kunt alleen maar weer terug. De route langs de kust loopt langs graslanden die, anders dan bij ons, omgeven zijn door sloten, struiken, wilgen en grotere bomen (één met een kolonie aalscholvers) , waar altijd wat te zien is.
Na zo’n 15 km kom je bij Ramsi. Daar had de ondernemende dochter van de familie hun oude visfabriek in een vakantiepark omgetoverd. Vanaf de uitkijktoren weer een prachtig uitzicht over zee met de langsvliegende “trekkers”.
Wat verder van de kust ligt een heel interessant gebied bij Sutlepa. Midden in dat gebied ligt een meer, met in de rietkragen karekieten en andere moerasvogels, waar je via Hosby, Purksi, Saare omheen kunt rijden.
Om wat te pauzeren maakten we in één van die dorpjes een stop. Aan het dorpsplein lag een huiskamercafé; lieve gastvrije dames met heerlijke koffie en koek. Wat wil je nog meer. In het dorp waren wat betonnen (uit de communistische tijd?) flatgebouwen, maar die lagen niet aan straten met stoepen of zo, maar gewoon  tussen de bomen en weilanden zodat de braamsluipers, noordse goudvinken, kwikstaarten, oostelijke vale spotvogel,  tapuiten en boerenzwaluwen zich ook daar thuis voelden.   
In het gebied rond Sutlepa troffen we een groot stuk drasland met de bekende steltlopers, maar daar was ook een groep van zeker vijftig! kemphanen, in alle mogelijke uitdossing. Langs één van de onverharde weggetjes werden wat patrijzen en zelfs een opvliegende hop gezien.
Uiteindelijk moesten we weer door en ging het verder zuidwaarts naar Rohense. Een kleine nederzetting in een bos, met een wandelpad (met natte klei) naar weer zo’n plasdrasgebied. Na een watersnip op een paal, en zangvogels en spechten in de bomen, kreeg je bij de plas weer een uitzicht op diverse eenden en ganzen maar ook op wat wilde zwanen en zilverreigers. Wat een overdaad, maar je krijgt er nooit genoeg van.
Naar huis naar Haapsalu, waar we toch nog even langs de oude vuilstort gingen, omdat daar citroenkwikken en roodstaarten zouden zitten. Ondanks de niet bepaald uitnodigende plek was de wandeling zeer de moeite waard; zwarte roodstaart, snor, ortolaan, rietgors en noordse nachtegaal, maar geen citroenen.Terug in het hotel wisselden we onze ervaringen uit,  al of niet onder het genot van een A-le-Cock of Saku.
 
 
DERDE DAG, Donderdag 3 MEI.
We verlaten Haapsalu om zuidwaarts naar onze volgende bestemming, Hotel Ranna in Parnu te gaan. Over de grote weg (weg nrs 31, 10 en 60)  is het 150 km, maar als je de zijpaden inslaat is het veel langer. Je vind dan wel de mooiste plekken om te vogelen. Aan de noordkant van de Matsalu Baai waren dat Pogari-Sassi¬, Puise en  Haeska. Aan de zuidkant Kloostri, Penijöe, Matsalu en Keemu. Je kunt nog  veel verder (voor ons te ver) naar het westen, naar Virtsu waar de pont naar de eilanden Muhu en  Saare maakond vertrekt. In verband met de tijd gingen de meesten naar Tuhu Soo, om dan naar Audru en tenslotte naar Parnu te gaan.
“Toch eerst nog even” in Haapsalu naar de scheepswerf op het noordelijkste puntje van de landtong waarop het hotel ligt. Het lijkt verboden terrein, maar de aanwezige politie liet ons  rustig de fitis, geelgors, zwaluwen en de nestelende ringmussen en mezen bekijken. Vandaar ook nog even langs de binnenzee  waar je, vlakbij een eilandje met kokmeeuwen,  vader en moeder kuifduiker druk bezig zag hun nest op te bouwen. Toen moesten we Haapsalu echt achter ons laten om naar onze volgende bestemming te gaan.
Via Vonnu (weer een houtsnip op de weg) naar de noordkant van Matsalu baai.  Onze bezoeken aan Puise, en Pogari Sassi  worden niet beschreven; ze waren zeker de moeite waard maar op papier gaan al die bestemmingen  te veel op elkaar lijken. We laten het bij de uitkijktoren bij Haeska. Hier  treffen we Finse vogelaars, die hier al weer jaren komen (veel beter dan in Finland) en het land goed kennen. Ze geven ons wat tips en we schrijven hun adres op; je weet maar nooit. De uitkijktoren is verroest en wiebelt griezelig, maar boven word je beloond met een prachtig uitzicht. Boven, en op zee, de inmiddels bekende eenden en ganzen, en langs de oever bosruiters, groenpootruiter, zwarte ruiter, tureluur, breedbekstrandlopers, grutto’s, kemphanen, bontbekplevieren, pijlstaarten, nonnetjes, zomertalingen, en kol-, brand-, en rietganzen, zowel toendra als taiga.
Naar de  zuidkant van de baai gaan we van Haeska terug naar weg nr 31en dan over de nr 10 westwaarts naar Kloostri, Penijoe en matsalu. Rond de toren van kloostri zaten kraanvogels  in het veld, en in het struweel noordse nachtegaal, sprinkhaanzanger, roodmus, en (niet gezien) kwartelkoning. Penijöe viel tegen. Aan de kust ligt de “vaatetorn” van Keemu. Langs de weg erheen  grote zaagbek in een vijvertje, brandganzen en kraanvogels in de wei. 
Bij een tot museum omgebouwd landhuis troffen we nog een oostelijke vale spotvogel en een witrugspecht. Vandaar over een binnenweg via Meelva en Nurmsi richting Tuhu Soo. Dat is  zo’n typisch plasdrasgebied waar je een rondwandeling over vlonders kunt maken. Wel  opletten, want die zijn smal en glad. Bert kan uit ervaring spreken, want die ging kopje onder toen hij een poelruiter wilde fotograferen. In het gebied zou een steenarend broeden, sterker nog, die hebben we zelfs gezien! Anderen hebben er ook nog een korhoen gezien. Het weer begon te betrekken en het zou een regenachtige middag worden.
Dan naar Audru. Vanaf de Audru-golfbaan loopt een weg langs de kust. In de ruigte tussen de weg en de zee, heb  je een kans op buidelmees, citroenkwikstaart,  sprinkhaanzanger,  tuinfluiter,  en bos- en struikrietzanger. Aan de andere kant van de weg liggen weilanden met grote groepen ganzen en zwanen, en de altijd aanwezige kraanvogels.
Helaas, door het weer weinig waarnemingen, dus dan maar naar het hotel in de oude hanzestad Parnu.  Na even zoeken vonden we aan een breed zandstrand, met veel frisse lucht, het  voormalige sanatorium; tegenwoordig het luxe Ranna (“strand”)Hotel. Zelden met de VWG in een  mooier en beter hotel gezeten met ocean-view-balkons. Maar ja, off-season konden we een goede deal doen.
Je kunt je goed voorstellen dat het internationale toerisme deze plek gaat ontdekken, en over een paar jaar kan de boulevard van Parnu wel eens de nieuwe bestemming van de jetset geworden zijn.
 
 
VIERDE DAG, Vrijdag 4 MEI. 
Deze dag maken we een grote ronde (rechts- danwel linksom) ten zuiden van Parnu. Langs de kust over Via Baltica (nr 4 c.q. E-67)naar Pikla Pools; dan via Haardemeeste naar Kabli; van Kabli landinwaarts naar Massiara( Nigula Bog natuur reservaat) waar de zogenaamde Magic Corner ligt.
Het gebied van Pikla Pools wordt gekenmerkt door onontgonnen grasland, doortrokken met bomenrijen langs sloten en meertjes, tenslotte uitkomend bij zee. Op de uitkijktoren ontmoetten we een Nederlandse student die met een Portugese collega onderzoek naar Grutto’s deed voor de universiteit van Tartu. Verder veel overtrekkende ganzen; een groepje baardmannetjes en kleine zangvogels in het struweel; een rijtje van drie zee-arenden; grote karekieten in het riet en het hoempen van een roerdomp was goed te horen. Op de dijk bij de zee zat een noordse gele kwik.
Bij Haardemeeste geparkeerd en naar de uitkijktoren aan zee gelopen. Het zoveelste, maar steeds weer boeiende, uitzicht op de trek boven zee.
Dan via Kabli en Massiaru naar Nigula Bog. Het reservaat, en de iets noordelijker gelegen “Magic Corner”, zijn beroemd om zijn spechten, roofvogels, en hazelhoen. Onze waarnemingen in de Magic Corner, bleven beperkt tot taiga-boomkruiper, grauwe klauwier, bonte vliegenvanger, zwarte specht, notenkraker, en kramsvogel. In het Nigula Bog zagen we ooievaar, bastaard- en schreeuwarend; kiekendief op zijn nest, en in de poeltjes brilduiker, poelruiter, bosruiter en wintertaling. Bij de parkeerplaats nog een fluiter, kramsvogel, grauwe vliegenvanger, sijs en boompieper. Hebben sommigen ècht korhoenders gehoord? Dan weer terug naar ons luxe-hotel, waar de meesten zich aan het “diner” zetten . Enkelen gingen de stad in naar een Russische restaurant in tsaristische stijl.
 
 
VIJFDE DAG, Zaterdag 5 MEI.
Weer een dag van een grote verplaatsing. We verlieten ons sjieke hotel in Parnu om 190 km oostwaarts naar TARTU, bij de Russische grens,  te gaan.  Iets ten zuiden van Parnu namen we weg nr 6 tot Kilingi Nomme, waar we weg nr 92,  richting Viljandi, namen. Bij Kŏpu  over binnenwegen naar het Soomaa Rahvus Park, met 370 km2 het op één na grootste park van Estland. Het bestaat uit enorme laagveenmoerassen met plevieren en korhoenders; meanderende rivieren met waterrietzangers en poelsnippen; en bossen met auer- en hazelhoenders, alle spechtensoorten, goudhaan, matkop, roodborst, en winterkoning. Er broeden ook steen- en schreeuwarenden. Er komen ook veel soorten zoogdieren voor zoals wolven, bruine beren, lynxen, bevers, otters, elanden en wasbeerhonden. Vanuit de busjes zag je regelmatig vossen en soms een eland. Er is maar één probleem; al deze bewoners zijn in dit woeste gebied moeilijk te vinden.
Onze route ging van Kŏpu langs de informatiecentra van achtereenvolgens Uia, Tipu, tot uiteindelijk Riisa.
Bij Uia maakte het deel uit van een boerderijencomplex, waar een jongetje met verrekijker, ons op het spoor zette van nesten van mezen, zwaluwen en kwikstaarten.  Daar was ook de bevertrail vol met hun sporen zoals poep en de bekende afgeknaagde boomstammen.
Bij Tipu ligt het infocentrum in een oud landhuis. Het was tevens een soort museum met vitrines en foto’s  en met opgezette dieren uit het park, waaronder een staande bruine beer.  We maakten een stevige wandeling achter het landhuis; eerst langs paardenweiden (met mussen op de vijgen) en daarna door het bos met een grijskopspecht en zangvogels zoals fluiters, goudhaantjes, en matkoppen.
Bij Riisa was een 5 km lange trail over vlonders door een zeer nat veengebied. Bij de uitkijktoren zagen we meteen een boompieper, en bij het informatiebord werden allerlei soorten beloofd, die we nog niet gezien hadden. Toen we vermoeid terug waren, hadden we eigenlijk niets nieuws gezien. Het was wel een bijzondere ervaring  zo dwars door een moeras te wandelen.
De terugtocht naar de grote weg nr 92 was een boeiende rit over onverharde wegen langs eindeloze bossen van berken en grijze abelen. Bij een stuk grasland tussen de bossen vloog ineens een korhoen uit de berm op; die maakte voor ons busje een wijde bocht om dan weer in de beschutting langs de weg te verdwijnen.  Het was kort, maar we hebben hem goed kunnen zien.Dan richting Viljandi en vervolgens bovenlangs het Vŏrts-järv (“Vŏrts-meer”) tot afslag Sangla (kort voor Puhja).  Onderweg een, over zijn staart gereden ringslang het leven gered door hem van de weg te plukken en in de berm te leggen. Bij Sangla de weg af naar de “Pools”, eigenlijk stukken  ondergelopen land. Dat gebied is goed voor grutto, kievit, plevier, dwergmeeuw, en watersnip, maar we zijn er maar kort gebleven. Het was al laat en we wilden de Ilmatsu-vijvers nog  “doen”.
Zo’n 30 km voor Parnu linksaf naar Ilmatsu vijvers. Die leken zeer veelbelovend en daarom besloten we de volgende ochtend terug te komen om er in alle rust rond te kijken.
Op het laatste stuk tot Tartu werden we tamelijk intimiderend aangehouden door stevig bewapende militairen. Ze bleken alleen maar een alcohol-controle te houden. Achteraf begrepen we dat ze alle voorzorg in acht moeten nemen voor dronken Russen, die daar geregeld voorkomen.Uiteindelijk kwamen we bij ons hotel Rehe, dat langs de rondweg ligt. Een grote, niet erg gastvrij ogende bak, waar ze slecht op onze komst waren voorbereid. De dame van het management, waar we alle afspraken mee hadden gemaakt, hebben we drie dagen niet gezien, maar gelukkig was er een kordate juffrouw die alles wist op te vangen. In alle opzichten een typisch erfstuk van de Russische periode. Het hotel zat ook vòl met Russen; ze kwamen ongewassen aan het ontbijt, en hingen rond in de gangen terwijl ze in hun mobieltjes zaten te mompelen. Zo konden ze kennelijk, zo vlak over de grens, hun “zaakjes” veel makkelijker regelen.
 
   
ZESDE DAG, Zondag 6 MEI.
Zondagochtend meteen naar Ilmatsu, een dorpje aan een meer tussen de nr 92 en de grote weg (nr 20) naar Tallin. Aan de oostkant  van het meer ligt de parkeerplaats,  en daar begint een wandelpad van een paar kilometer. Dat pad schijnt na het zeer natte “vijfde seizoen” helemaal onder water te staan, maar nu was het droog. De eerste zeshonderd meter heb je aan de linkerkant visvijvers, dan loop je driehonderd meter langs een drooggevallen ven. Dan zie je aan de rechterkant een vrij groot meer, waar een hoge uitkijktoren staat met prachtig uitzicht over het hele gebied.  Na de uitkijktoren ligt links een bosgebied met spechten; er zouden langs de bosrand gierzwaluwen zijn gezien.  Je kunt het pad nog drie kilometer uitlopen, maar daar werd het steeds natter, en daar zijn we niet erg ver gekomen.
Op het eerste stuk, langs de oevers van visvijvers zagen we een nest met wilde zwanen, en hebben de meesten van ons braamsluiper, rietgors, grasmus, paapje, noordse nachtegaal, en (struik)rietzanger waargenomen, maar daar bovenuit hoorde je voortdurend de karekieten. In de wilgen langs het pad heeft een aantal van ons buidelmezen gezien, of in elk geval gehoord.
Op de bodem van het drooggevallen meer (vol met zwanenmossels) trippelden verschillende steltlopers, waaronder oeverloper, bosruiter, en drie  kleine plevieren.
Vanaf de uitkijktoren kon je het hele meer afturen. Indrukwekkende visarend en bruine kiekendief, en verder visdiefjes, zwarte sterns,  en een grote zwerm dwergmeeuwen. Op het water kuifduiker, brilduiker, pijlstaart, wintertaling, slobeend, wilde zwaan. Vlak voor de toren waren twee roodhalsfuten hun nest aan het bouwen; verbazingwekkend hoe snel ze dat deden, zeker als je bedenkt dat ze elkaar ook nog, bij wijze van “tussendoortje” , besprongen. In de rietkraag aan de overkant was een muskusrat druk bezig, maar waarmee, was ons niet duidelijk.
Terug bij de parkeerplaats vertrokken we naar de grote weg nr 2, naar Karevere.  De baltsende poelsnippen zouden ’s avonds pas te zien zijn, dus eerst door naar Hollywood Hill. Op een lawaaiige plek lang de weg liggen een benzinestation en een hamburgertent, en zie je die typische HOLLYWOOD-letters. De plek lijkt allesbehalve ideaal om te vogelen, maar is befaamd om de daar aanwezige bastaard- en schreeuwarenden. Onze groepen hebben weinig of geen roofvogels gezien; alleen wat roeken en een adder.
 
Het gebied links van de grote weg is een voormalig militair oefenterrein, nu het Alam Pedja Reservaat, ongeveer 310 km2 groot; een moeilijk toegankelijk, ruig gebied.  Vlak bij Hollywood-Hill loopt een zandpad het gebied in dat naar de Sillaotsa Trail leidt. Een heel eind door het bos, tot je bij de aanduiding “park here”  komt. Dat moet je serieus nemen, want je kunt echt geen meter verder rijden; we konden er nauwelijks meer keren. We gingen dus de trail doen, d.w.z. de kleine ronde naar de uitkijktoren. Je zou het nooit verwachten, maar dat was een dun en hoog bouwwerk dat het meest op een kerktoren zonder kerk leek.  Je moet natuurlijk nooit van het rechte pad afwijken, maar hier zeker niet. Je kunt zo in de blubber naast het pad glijden, maar er zouden ook nog bommen en blindgangers uit de “militaire diensttijd” liggen. Het was een prachtige boswandeling, waarbij het alleen altijd frustrerend is dat je veel hoort, maar weinig ziet. Het gebied is beroemd om de spechten en roofvogels, maar we moesten het doen met een kleine vliegenvanger, wat raven, een bruine kiekendief en een wielewaal (gehoord).
Er is grote zorg om het natuurbeheer; het natuurpark valt onder het Ministerie van Bosbouw. Daar weten ze weinig van natuurbeheer, maar denken eenvoudig: “Hoe meer er gekapt wordt hoe hoger de opbrengst”. Men heeft in zijn “wijsheid” bepaald dat de wolvenstand op 150 gehouden moet worden, maar zonder geteld te hebben of onderscheid te maken tussen (alpha)mannetjes of vrouwtjes, schiet men er op los. De gevolgen zijn onoverzienbaar.
Terug naar Karavere naar de baltsende poelsnippen. Bij de brug over de Emajogi rivier de weg af; eerst langs wat boerenbedrijfjes met een ooievaarsnest op het dak, en dan op zoek naar de poelen waar de snippen zouden zitten. Dit zou de enig bekende plek in Europa zijn waar je groepen poelsnippen kunt zien tijdens de balts. De meesten van ons hebben moeten ervaren dat er overdag niets te zien is . Een paar gingen ’s avonds na het eten weer terug, en die werden beloond. Een wonderbaarlijk schouwspel van achterelkaar aan hollende/springende vogels, dat alles om de dames te imponeren. Een unieke waarneming! 
 
ZEVENDE DAG. Maandag 7 MEI.
Alweer de laatste volledige dag met ook een vol programma. Eerst naar Aardlaa ten zuiden van Tartu. Daarna over de nr 61 naar Taevaskoja, een kloof iets ten noorden van Pŏlva. Vandaar over de wegen nrs 62 en 45 naar de Rapina polders aan de westkant van het Peipsi Meer, dat de natuurlijke  grens met Rusland vormt.
Bij Aardla ligt een uitgebreid wetland. Op de weg erheen zagen we al grote groepen ganzen in de graslanden, maar we konden niet vermoeden hoeveel we er wat later nog zouden zien. Omdat we de afslag, het gebied in, hadden gemist stonden we ineens midden in het dorp Aardla. Daar zou de oudste inwoner ons wel even de weg wijzen. Hij zag ons als een verzetje, en nam zijn tijd.  We konden er geen touw aan vastknopen, en hem omstandig dankend konden we met enige moeite weer vertrekken.  We zijn dezelfde weg teruggegaan en vonden de goede afslag.
Al gauw kwamen we bij een meer met grote groepen ganzen. Waarschijnlijk hebben we daar de meest spectaculaire waarneming gedaan. Er vloog ineens een straaljager over waardoor alle ganzen tegelijk opvlogen; het waren er tienduizenden:  brandganzen, kolganzen en (wel goed kijken) dwergganzen. Niet alleen een buitengewoon indrukwekkend gezicht, maar het geluid van al die zwiepende vleugels heeft ons met stomheid geslagen. Na een rondje gevlogen te hebben landde de hele groep weer alsof er niets was gebeurd; bij òns hield de opwinding nog wel even aan! In het gebied rond Aardla verzamelen al die ganzen zich om te fourageren, tot ze het moment geschikt vinden om verder te trekken naar de toendra’s van noord-Rusland om daar te broeden.
Het gebied had nog veel meer te bieden. Iets verder reden we een weggetje in dat, het zij toegegeven, wat aan de smalle kant was. De wilgen waren nog niet geknot, dus het was zaak heel langzaam te rijden, zodat de twijgen geen krassen zouden maken. De weg liep het water in zodat we niet verder konden. Er stonden wat auto’s, naar bleek van de Fin die we ook al aan de baai van Matsalu, ontmoet hadden. Die Fin wist natuurlijk dat dit de ideale plaats was voor buidelmees, blauwborst, waterpieper, witkopstaartmees, en sprinkhaanzanger, met uitzicht over het water met wintertaling, poelruiter, futen, zwarte-, en witvleugelsterns en overvliegende brand- grauwe-, dwerg-, en rietganzen. We konden niet draaien, dus heel voorzichtig in z’n achteruit terug. De meesten is dat zonder schade gelukt, maar één van onze dappere chauffeurs liep wat krasjes op; dat kan nu eenmaal wel eens gebeuren.
Maar er was nòg meer. We moesten de citroenkwikstaart nog zien, die zou hier immers ook zitten. En ja hoor, links en rechts van de weg bij wat vennetjes tussen de wilgen, zagen we onze eerste citroenen. Heel dichtbij, en goed te fotograferen; voor de meesten een “lifer”. We namen een omweg terug waardoor we het hele gebied goed hebben kunnen bekijken. Veel waarnemingen, zoals de altijd  aanwezige kraanvogels, maar ook visarend, noordse nachtegaal, rietgors, roodmus, gekraagde roodstaart, grauwe vliegenvanger, en paapje. Voor ons één van de mooiste plekken van de hele week!
Maar ja, er is een tijd van komen en van gaan; dus gingen we naar de kloof van Taevaskoja. Onderweg bij een stop werden we verrast door roepende draaihalzen, die bezig waren bij hun nest.  Bij het begin van de kloof was het een nogal toeristische gedoe met een grote parkeerplaats, infocentrum en snackbar, maar ook met een bonte vliegenvanger en naar nestmateriaal zoekende huiszwaluwen.
Er loopt aan twee kanten van de bergbeek een pad; wij namen de kant die de gids van de bus met kindertjes niet nam. Het tussen bomen gelegen pad loopt omhoog en dan weer omlaag langs de rivier; waarop je wel een goed uitzicht houdt. Regelmatig vloog een groepje van drie witgatjes laag over het water; we zagen wel een waterpieper en een ijsvogel, maar helaas geen waterspreeuw. Tussen de bomen zagen we roodstaart, en kleine vliegenvanger. Bij het eind van de heenweg neemt de beek een bocht en daar bevindt zich een open plek omgeven door steile rotswanden, opgebouwd uit zandsteen en graniet. In die wanden vele holen van oeverzwaluwen, die over je hoofd scheren. Verder in de bomen een grote bonte specht en een roepende zwarte, en in de beek wat krakeenden. We gingen langs de andere kant terug; het was een mooie wandeling die we niet hadden willen missen. 
Van Taevaskoja over weg nr 62 naar de Rapina polders, die tegen het Peipsi Meer aan liggen.   Oorspronkelijk wetland, maar inmiddels is het ingepolderd. Het is doorkruist met sloten en dijkjes, maar nog wel erg nat. Het waterpeil wordt er gecontroleerd waardoor er soms helemaal geen sterns zijn; die hebben wat dieper water nodig.
In de polders zagen we dwergmeeuwen, een zilverplevier en, tussen andere eenden, een smient. Langs de weg naar het meer lagen weilanden en wilgenbossen. In de bomen zagen we een kleine spotvogel en (grauwe?)fitis,  maar alle aandacht werd gevraagd door een gekraagde roodstaart en een zwartkop. Voor onze neus vochten zij een territorium-strijd uit om de beste nestplaats. We parkeerden de busjes bij een T-splitsing en vandaar maakten we een lange wandeling over de dijk langs het meer. Tussen de dijk en het meer bevonden zich bossages waar we van alles zagen en hoorden, zoals boomvalk, koekoek, grote en kleine karekiet, rietzanger, groenling, en in het grasland een ree.
We maakten ook nog een stop met open uitzicht over het meer met Rusland aan de overkant.  Er bekruipt je een vreemd gevoel als je dat onbereikbare Rusland gewoon op 3 km ziet liggen; niets bijzonders aan te zien eigenlijk. Op het meer een parelduiker, en er is een zeearend gezien die gepest werd door kokmeeuwen die hem zijn vis wilden afsnoepen.
Sommigen zijn ook nog naar het mooie dorp Järvselja gegaan, waar hazelhoenders het bospad overstaken, en waar ook gekraagde roodstaart, koekoek en grote bonte specht is gezien.
 
 
ACHTSTE DAG, Dinsdag 8 Mei.
Dit is de dag van vertrek; nog 190 km naar het vliegveld. Om 15.30 uur moesten we de busjes inleveren, dus nog de halve dag om een laatste excursie te doen. We hebben er meer dan 1000 km op zitten, en we hebben de drie grote vogelgebieden bezocht
Hebben we wat gemist? Van te voren wisten we dat Estland beroemd is om zijn korhoenders, hazelhoen, en zelfs auerhoenders. Daarvan hebben we er maar zeer weinig gezien. Verder zijn er acht spechtensoorten zoals de grote, de middelste en de kleine bonte, de grijskop, de witrug, de drieteen, de zwarte, en de groene. Behalve de drieteen hebben we ze allemaal gezien, maar niet in volle glorie vol in beeld. In de bossen komen veel uilen voor, waarvan de oeral-uil natuurlijk de mooiste ervaring zou zijn, maar ook de ruigpoot- en de dwerguil hadden we graag gezien. We hebben vrijwel geen uilen waargenomen. Verder hebben slechts enkelen de kwartelkoning gezien.
Viel dat een beetje tegen? Natuurlijk niet. Excursies zijn geen natuurfilms die je kunt bekijken. Het waarnemen was hier niet zo makkelijk, en voor sommige soorten  waren we misschien op het verkeerde tijdstip, en je moet soms ook nog wat geluk hebben. Geluk hebben we zeker gehad; we hebben meer dan tweehonderd soorten gezien! We hebben excursies gemaakt langs prachtige kusten en door heel bijzondere landschappen. Al deze ervaringen blijven in ons geheugen gegrift, en hebben de Estland-reis tot een groot succes gemaakt.
Wat zou de laatste dag ons brengen?  Op de parkeerplaats waren we druk bezig met inladen, maar gelukkig houdt altijd iemand zijn oren open. Luid en duidelijk; de kwartelkoning! Na wat gezoek bleek hij vlak bij het hotel te zitten; ook een “lifer”voor de meesten. We ontdekten ook nog een sprinkhaanzanger, een kramsvogel en wat spreeuwen.
Op weg naar het vliegveld bepaalde elk busje zijn eigen bestemming. De meesten besloten naar het Endla Reservaat te gaan; een recent geopend, 100 km2 groot, en gelegen rond het Endla Meer.  In dit gebied zou het werkelijk wemelen van de korhoenders, dus misschien met nog wat geluk…..?
Over de weg nr 39 na 70 km bij Kärde het reservaat in. Na een paar kilometer door het wetland moesten we parkeren om te voet verder te gaan. Vanuit het busje spotten we boven het wetland een grauwe en een bruine kiekendief; verder zagen we een vos weglopen. In de bomen en struiken weer de bekende zangertjes. Het wandelpad is bedekt met houtsnippers of vlonders, en hier en daar alleen maar met modder. Het loopt door het bos langs sloten met gammele bruggetjes en het komt uiteindelijk uit bij het meer, waar een uitkijktoren zou staan. Langs het voetpad  weer sijs, fluiter,  koperwiek, braamsluier, winterkoning en (de eerste?) barmsijs!  Zeker leuk, maar niet hemelschokkend, en van de korhoenders niets gehoord of gezien; geen geluk òf …..met z’n allen toch wat te luidruchtig?
Bij het meer aangekomen is er een picknick-site waar we wat koffie namen, maar door al het riet was er geen uitzicht op het meer. Aan het eind van de week was het heilige vuur bij de meesten ietwat gedoofd, en dus waren er maar een paar die langs de oever verder gingen op zoek naar de uitkijktoren.
Op de aangegeven plaats vonden we alleen nog stompen waarop eens de toren had gestaan……., maar een open uitzicht op het meer hadden we er wel. Ook hier weer vol met duizenden ganzen. Vlak voor ons een vlucht dwergmeeuwen en bij de oever nonnetjes, bosruiter, wilde zwaan, en een nest witgatjes (die schijnen in het bos te broeden). Boven de bomen en hoog boven ons,  hoorden we zeearenden schreeuwen. Die waren er even later de oorzaak van dat alle ganzen in het meer weer massaal op de wieken gingen. Voor de tweede keer deze week zagen en hoorden we het gezwiep van de vele duizenden ganzenvleugels. Ganzen zijn misschien niet zo heel bijzonder, maar het opvliegen van zulke aantallen is een belevenis om nooit te vergeten. Een indrukwekkend einde van onze laatste excursie.
Toen moesten we nog terug naar de parkeerplaats, wat toch weer een hele tocht was, zeker omdat we deze keer nogal wat andere wandelaars tegenkwamen. Passeren op zo’n smal en glibberig vlonderpad vraagt concentratie en een goed gevoel voor evenwicht.
Het was mooi geweest; we stapten in de busjes, reden naar het vliegveld, leverden de busjes in en “moe maar voldaan” stapten we aan boord terug naar huis.
Tot slot grote dank aan onze trouwe en onvermoeibare chauffeurs, die ons weer veilig over onbegaanbare wegen en door ondoorwaadbare plaatsen hebben gereden. Ook grote dank aan de fotografen die met hun foto’s weer voor een mooie herinnerings-DVD hebben gezorgd. Dank tenslotte ook aan diegenen wier geheugen onmisbaar is geweest om dit verslag op papier te krijgen.
 
Evert Constandse                                 Bertus van den Brink                                         Bert Roelofs